Skip to content
act legal covers all major European business centres: Amsterdam Bratislava Bucharest Budapest Frankfurt Madrid Milan Paris Prague Sofia Vienna Warsaw

Overweging rechtbank Rotterdam in uitspraak huurvermindering i.v.m. corona gekopieerd van Zeeland en West-Brabant

Beter goed gekopieerd…

8 april 2022, door Dirk van den Berg

 

Op 11 maart 2022 heeft de kantonrechter te Rotterdam een vonnis gewezen over huurvermindering in verband met de coronamaatregelen voor een horecagroothandel. Deze uitspraak is interessant omdat er maar weinig uitspraken zijn over vorderingen tot huurvermindering bij 230a-bedrijfsruimte (ook wel “kantoorruimte” of “overige bedrijfsruimte” genoemd).

Laat ik voorop stellen dat ik het volledig eens ben met dit vonnis van de kantonrechter. Het is volkomen terecht dat de rechter hetzelfde criterium aanlegt als de Hoge Raad heeft gedaan in zijn arrest van 24 december 2021. Anders dan sommigen menen ziet de uitspraak van de Hoge Raad in antwoord op de prejudiciële vragen van de kantonrechter Limburg niet op 230a-bedrijfsruimte. De Hoge Raad is daarvan (helaas) uitdrukkelijk weggebleven door (slechts) te overwegen dat de huurder van 290-bedrijfsruimte die afhankelijk is van de komst van publiek recht heeft op verlaging van de huurprijs wegens onvoorziene omstandigheden. Naar mijn mening is de redenering van de Hoge Raad wel één op één toepasbaar op de huurder van 230a-bedrijfsruimte die afhankelijk is van de komst van het publiek. Dat het bedrijf van de huurder niet valt onder de definitie van 290-bedrijfsruimte (in het kort: winkels, horeca en ambachten), terwijl de huurder wél afhankelijk is van de komst van publiek maakt mijns inziens niets uit.

Deze Rotterdamse uitspraak was nieuw voor mij, maar kwam me toch bekend voor. Snel werd duidelijk waarom. De overwegingen blijken voor een groot deel te zijn gekopieerd uit het vonnis van 22 december 2021 van de kantonrechter Zeeland en West-Brabant in een zaak die ik met mijn kantoorgenote Frédérique Sarneel heb behandeld voor de verhuurder van een pand dat werd gebruikt als (jawel!) horecagroothandel. Een groot deel van overweging 7.12 in deze Rotterdamse uitspraak (ECLI:RBROT:2022:1842) is exact gelijk aan hetgeen de kantonrechter Zeeland en West-Brabant overwoog in rechtsoverweging 3.10 (ECLI:RBZWB:2021:6658). In het kort: deze huurster was niet afhankelijk van de komst van publiek en kon het gehuurde gewoon gebruiken.

Interessant is dat ook letterlijk de veeg uit de pan is overgenomen dat de huurster niet aannemelijk had gemaakt (en zelfs niet had gesteld) – terwijl dat wel op haar weg had gelegen – dat zij haar bedrijfsvoering tijdelijk had aangepast door zich meer te richten op dat deel van de horeca dat niet of minder werd getroffen door de coronamaatregelen, of door de bedrijfsruimte te (laten) gebruiken voor de tijdelijke opslag van andere goederen. De huurster had op deze wijze zelf haar coronaschade maar moeten voorkomen.

Het lijkt er dus op dat deze Rotterdamse aanpak in feite uit Breda afkomstig is. In ieder geval zal de Rotterdamse kantonrechter (of de griffier?) gedacht hebben “beter goed gekopieerd dan slecht bedacht”.

Dirk van den Berg is partner en advocaat bij act Fort Advocaten. Hij heeft zich gespecialiseerd in vastgoedrecht, franchiserecht, huurrecht bedrijfsruimte en distributierecht. Hij adviseert een groot aantal ondernemers in de tankstation branche, onder andere in contracten met oliemaatschappijen.